Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5470

Datum uitspraak2009-08-13
Datum gepubliceerd2009-08-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers160217 JZ RK 09-571
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vervallen verklaren aanwijzing ex 1:263a, BW: de inhoud van een brief is bepalend of er al dan niet sprake is van een aanwijzing.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector civiel recht Locatie Zwolle zaak/rolnr.: 160217 JZ RK 09-571 datum: 13 augustus 2009 beschikking van de kinderrechter inzake [moeder], wonende te [plaats], advocaat mr. T. Volckmann, hierna als de moeder aangeduid, verzoekster, met betrekking tot de minderjarige: [minderjarige], geboren op [datum] 2000 in de gemeente [plaats], hierna als [minderjarige] aangeduid. Belanghebbende: BUREAU JEUGDZORG OVERIJSSEL, gevestigd te Zwolle, hierna als de gezinsvoogdijinstelling aangeduid. De moeder is belast met het gezag. Het procesverloop De moeder heeft op 15 juli 2009 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift ingediend tot vervallen verklaring aanwijzing. De kinderrechter heeft kennis genomen van: - een reactie van de moeder op de rapportage van de gezinsvoogdijinstelling; - een brief met op schrift gestelde bezoekafspraken van de gezinsvoogdijinstelling aan de moeder d.d. 3 juli 2009; - een brief van de advocaat van de moeder aan de gezinsvoogdijinstelling d.d. 13 juli 2009; - een brief van de gezinsvoogdijinstelling aan de advocaat van de moeder d.d. 14 juli 2009. De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren op 6 augustus 2009. Verschenen zijn: - de moeder, bijgestaan door haar advocaat; - W. Jongsma namens de gezinsvoogdijinstelling. Vaststaande feiten [minderjarige] verblijft elders. De kinderrechter in deze rechtbank heeft [minderjarige] bij beschikking van 19 mei 2009 tot 19 augustus 2009 voorlopig onder toezicht gesteld van de gezinsvoogdijinstelling. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 mei 2009 en 11 juni 2009 de gezinsvoogdijinstelling gemachtigd [minderjarige] tot 19 augustus 2009 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs. Beoordeling van de zaak De moeder verzoekt de door de gezinsvoogdijinstelling gegeven aanwijzing tot vaststelling van bezoekafspraken vervallen te verklaren. Tevens verzoekt de moeder een contactregeling vast te stellen van drie keer per week een uur, alsmede drie keer per week telefoonmomenten. De brief van de gezinsvoogdijinstelling van 3 juli 2009 luidt voor zover van belang als volgt: “-[minderjarige] verblijft vanaf 3 juli 2009 in een zomervakantiepleeggezin te [plaats]. In verband met privacy en veiligheid zullen de adresgegevens van dit gezin niet verstrekt worden. Vandaag wordt [minderjarige] door mevrouw [A] (crisispleeggezin te [plaats]) na 15:00 uur hier naartoe gebracht. Op d.d. 14 augustus 2009 wordt hij hier weer opgehaald door mevrouw [A]; - [minderjarige] gaat van 27 juli t/m 1 augustus 2009 op vakantie met dit gezin naar een camping in Nederland; - In week 30 en 32 is er een bezoek van moeder en [B] en [minderjarige] in het zomervakantiepleeggezin. Dit is voor de duur van een uur en onder begeleiding van een medewerker van BJZO. Deze neemt hierover contact op met moeder; - Er is geen belcontact tussen het zomervakantiepleeggezin; -Het is wel mogelijk kaartjes te sturen naar [minderjarige], dit kan via het kantoor van Bureau Jeugdzorg Overijssel te Zwolle; - [minderjarige] staat op de wachtlijst voor een observatiegroep te [plaats]. Na het rondetafelgesprek bij de Raad voor de Kinderbescherming op d.d. 17 juni 2009 is er voor hem een indicatie hiervoor afgegeven. Indien hier plek is zal hij hier geplaatst worden en zal moeder hierover direct ingelicht worden. Er zullen dan i.o.m. de begeleiders van de groep nieuwe afspraken rondom bezoek gemaakt dienen te worden. Dit zal in overleg met moeder en de gezinsvoogd gebeuren.” De moeder stelt dat de brief van 3 juli jl. van de gezinsvoogdijinstelling een aanwijzing is. Ter motivering voert de moeder aan dat de in die brief opgenomen contactregeling nagenoeg op een totaal contactverbod tussen haar en [minderjarige] neerkomt. Het adres van het zomervakantiepleeggezin waar [minderjarige] zich vanaf 3 juli 2009 tot 14 augustus 2009 bevindt, wordt zelfs voor haar geheim gehouden. De moeder voert verder aan dat de gezinsvoogdijinstelling op geen enkele wijze motiveert waarom een zo vergaande contactinperking tussen haar en [minderjarige] noodzakelijk is met het oog op het doel van de uithuisplaatsing. Ook is de geheimhouding van de verblijfplaats van [minderjarige] voor de moeder gedurende 6 weken onvoldoende gemotiveerd. De contactinperking tussen de moeder en [minderjarige] is dan ook in strijd met artikel 8 EVRM. De moeder erkent dat de gezinsvoogdes met haar over contact met [minderjarige] gesproken heeft. De moeder betwist dat er sprake is geweest van overeenstemming of dat er afspraken zijn gemaakt. De inhoud van de brief van 3 juli jl. is haar slechts van te voren medegedeeld. Ook de brief van haar advocaat van 13 juli jl. onderstreept nog eens dat de moeder het niet eens is met de inhoud van voornoemde brief van de gezinsvoogdijinstelling. De gezinsvoogdijinstelling stelt dat de brief van 3 juli jl. geen aanwijzing is. Ter motivering voert de gezinsvoogdijinstelling aan dat zij met de moeder afspraken over het contact met [minderjarige] heeft gemaakt die in die brief zijn neergelegd. Tijdens de zitting wordt van de kant van de gezinsvoogdijinstelling bevestigd dat contact buiten de in de brief van 3 juli jl. genoemde regeling tussen de moeder en [minderjarige] niet is toegestaan. De geheimhouding van het zomervakantiepleeggezin van [minderjarige] is gebaseerd op afspraken die gemaakt zijn met de instantie die de adressen van dit pleeggezin beschikbaar heeft gesteld. De kinderrecht overweegt als volgt: Artikel 1:258, eerste lid, van het burgerlijk wetboek (BW) bepaalt dat de gezinsvoogdijinstelling ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige kan geven. Een speciale categorie van aanwijzingen zijn de aanwijzingen bedoeld in artikel 1:263a, BW. Het eerste lid bepaalt dat, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige, de gezinsvoogdijinstelling voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind kan beperken. Zoals ook in de thans voorliggende brief van 3 juli jl. beschreven is, kan dit naar het oordeel van de kinderrechter tijdelijk op een totaal contactverbod neerkomen. Het zeer ingrijpend karakter van dit type aanwijzingen is daarmee ook gegeven. Tot het geven van een aanwijzing dient pas te worden overgegaan als de gewenste medewerking niet door overleg en overreding kan worden bereikt. Gelet op de betwisting door de moeder van de door de gezinsvoogdijinstelling gestelde afspraken en de brief van de advocaat van de moeder aan de gezinsvoogdijinstelling kan niet volgehouden worden dat de moeder met een zo verstrekkend contactinperking als neergelegd in de brief van 3 juli jl. heeft ingestemd. Voor zover de gezinsvoogdijinstelling mocht menen dat er met de moeder afspraken zijn gemaakt komt het de kinderrechter niet begrijpelijk voor waarom de gezinsvoogdijinstelling na lezing van de brief van de advocaat van de moeder bij haar zienswijze is gebleven in haar brief van 14 juli jl.. Naar het oordeel van de kinderrechter is de inhoud van een brief beslissend voor het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een aanwijzing. Het is daarbij niet van doorslaggevende betekenis of de aanduiding (aanwijzing) in de tekst voorkomt. Vorenstaande leidt naar het oordeel van de kinderrechter tot de slotsom dat de brief van 3 juli 2009 een aanwijzing is in de zin van artikel 1:263a, eerst lid, BW in samenhang met artikel 1:258, eerste lid, BW. Thans dient de vraag beantwoord te worden of de aanwijzing van 3 juli jl. volgens de regels van de Algemene Wet Bestuursrecht op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. In de beschikking van de kinderrechter van 11 juni 2009 komt de volgende passage voor: “De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing. Namens moeder is naar voren gebracht dat op 26 mei jl., toen de minderjarige vrijwillig uit huis is geplaatst, er geen andere situatie was dan ten tijde van de voorlopige ondertoezichtstelling. Daarnaast heeft ze naar voren gebracht dat ze heeft erkend dat de minderjarige hulp nodig heeft. Haar voorkeur gaat er evenwel naar uit dat hij door de week in een instelling wordt geobserveerd en in de weekenden thuis verblijft. Voorts heeft ze als bezwaar tegen de huidige plaatsing van de minderjarige dat hij niet naar zijn eigen basisschool kan blijven gaan en dat zijn behandeling op het Boddaert is stopgezet. De kinderrechter komt op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht tot de slotsom dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk is ook met ingang van 12 juni 2009 tot 19 augustus 2009 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs. Het verzoek ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing zal worden toegewezen. Door enerzijds de overbelasting van de moeder en anderzijds het gedrag van de minderjarige was de moeder niet langer in staat aan te sluiten bij hetgeen de minderjarige nodig had en heeft. Voor het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling dient er zoveel mogelijk inzicht te komen – middels observatie en onderzoek – in de mogelijke problematiek van de minderjarige en de vraag welke verblijfplaats in verband hiermee het meest in zijn belang is. Daarnaast zal er duidelijkheid moeten komen in de draagkracht van de moeder voor wat betreft de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter wil bij een eventueel verlengingsverzoek geïnformeerd worden over de mogelijkheid van de door de moeder ter zitting voorgestelde observatie door de week terwijl de minderjarige in de weekenden en/of de avonden thuis verblijft. Daarnaast wil de kinderrechter geïnformeerd worden over de vraag of voortzetting van de behandeling op het Boddaert in het belang van de minderjarige is.” In de aanwijzing wordt op geen enkele manier naar de opmerking in die beschikking verwezen. Ook overigens ontbreekt in de aanwijzing iedere motivering waarom een zo vergaande inperking van het contact tussen de moeder en [minderjarige], mede gelet op het in het eerste lid van artikel 1:263a, BW genoemde criterium noodzakelijk is. Privacy en veiligheid zoals in de aanwijzing vermeld staat zonder toespitsing op de concrete situatie van de moeder en [minderjarige], is volstrekt onvoldoende voor het gedurende zes weken geheimhouden van de verblijfplaats van [minderjarige] voor de moeder, die immers het gezag heeft. Ten onrechte staat onder de aanwijzing niet vermeld dat de moeder de kinderrechter kan verzoeken de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. De kinderrechter komt op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht tot de slotsom dat de aanwijzing wegens een ondeugdelijke motivering vervallen verklaard dient te worden. Inmiddels heeft de Raad voor de Kinderbescherming onder zaaknummer 160968 JZ RK 09-646 een verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] ingediend. Tevens heeft de Raad verzocht de gezinsvoogdijinstelling te machtigen [minderjarige] uit huis te plaatsen. De kinderrechter zal thans geen gebruik maken van zijn bevoegdheid een contactregeling vast te stellen. De kinderrechter zal de behandeling van de zaak aanhouden en deze aangelegenheid gelijktijdig bespreken met de behandeling van de hiervoor bedoelde verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming. Beslissing Verklaart de aanwijzing van de gezinsvoogdijinstelling van 3 juli 2009 vervallen. Houdt de behandeling van de zaak aan voor het eventueel vaststellen van een contactregeling. Aldus gegeven door mr. W. Miltenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van F.A. Paasman als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2009. Hoger beroep Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de kinderrechter kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden na de datum van de uitspraak. Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een advocaat verplicht.